Dierproefbeleid UHasselt

De onderzoekers aan Universiteit Hasselt zijn zich ervan bewust dat dierproefonderzoek veel ethische vragen opwerpt en zijn bijgevolg systematisch op zoek naar dierproefvrije alternatieven. Toch is UHasselt ervan overtuigd dat dierproeven noodzakelijk zijn voor (bio-)medische vooruitgang. Nagenoeg alle medicijnen, behandelingen en medische toestellen werden immers ontwikkeld en geoptimaliseerd door middel van dierproefonderzoek. Enkele voorbeelden hiervan zijn: insuline voor de behandeling diabetespatiënten, chemotherapie, IVF-behandelingen, anesthesie, vaccins, orgaantransplantaties en medische beeldvormingstechnieken.

Vandaag de dag worden er steeds meer diervrije alternatieven ontwikkeld. Desalniettemin kunnen sommige onderzoeksvragen enkel beantwoord worden door middel van dierproeven. Denk bijvoorbeeld aan onderzoek naar multiple sclerose. Deze ziekte wordt veroorzaakt door problemen in het zenuwstelsel en het immuunstelsel. Wanneer men wil onderzoeken of een bepaalde stof een positief effect heeft op het verloop van de ziekte (mobiliteit, spierkracht, cognitie, …), kan dit helaas niet enkel uitgevoerd worden aan de hand van een computermodel, een celcultuur of een andere alternatieve methode maar heeft men ook de complexiteit van een levend wezen nodig.

Dierproeven worden altijd gecombineerd met alternatieve methoden en deze verschillende modellen vullen elkaar aan. Elk model heeft immers voor- en nadelen, alsook beperkingen. Bijgevolg zullen er binnen één onderzoeksproject vaak meerdere modellen gebruikt worden. Aan UHasselt werken we zelf ook aan de ontwikkeling van innovatieve alternatieve modellen.

Groepshuisvesting Muizen Met Kooiverrijking Aan De Uhasselt Zijaanzicht

Sterke regulering

Het gebruik van diermodellen is zeer sterk gereguleerd. Zo mogen er enkel dierproeven worden uitgevoerd wanneer:

Ondanks het feit dat proefdieronderzoek ook in de nabije toekomst een cruciale rol blijft spelen in de moderne (dier)geneeskunde en chirurgie, streven wij ernaar om het aantal proefdieren te beperken. Bovendien staat het welzijn van deze dieren voorop binnen het onderzoek. Niet enkel vanuit ethische overwegingen, maar ook met het oog op onderzoekskwaliteit. Het is namelijk van het grootste belang dat de dieren zo weinig mogelijk stress, pijn of ander ongerief ondervinden omdat dit de onderzoeksresultaten zou kunnen beïnvloeden. Goede wetenschap en dierenwelzijn gaan dus hand in hand. Binnen elk onderzoekslabo is er een dierenwelzijnscel die het welzijn van de dieren bewaakt.

FAQ

Hoe communiceert UHasselt over dierproeven?

UHasselt heeft ervoor gekozen om een transparant dierproefbeleid te voeren. Dit werd bekrachtigd door de ondertekening van het statement waarin we aangeven dat we resoluut kiezen voor openheid. In het kader van transparantie werden meerdere initiatieven genomen, zoals onder meer lezingen over dierproeven aan de seniorenuniversiteit, presentaties voor middelbare scholen, participatie in het re-place platform en interviews in verschillende media.

1. Welk type dierproefonderzoek gebeurt er aan de UHasselt?

Aan UHasselt wordt er voornamelijk basisonderzoek verricht naar ingrijpende aandoeningen zoals multiple sclerose, ruggenmergschade, alzheimer en autisme. Hiervoor worden muizen en ratten gebruikt. Met dit type onderzoek proberen we te achterhalen hoe de ziekte ontstaat, wat de mogelijke onderliggende oorzaken zijn en welke factoren bepalend zijn voor het ziekteverloop. Daarnaast gebeurt er ook translationeel of toegepast onderzoek naar betere diagnostische testen en nieuwe therapieën.

Figuur 1: Type proefdieronderzoek aan UHasselt in 2020.

2. Worden er dierproeven gebruikt voor de ontwikkeling van cosmetica en/of tabaksproducten?

Neen. Sedert 2004 is het binnen de EU verboden om cosmetische producten te testen met behulp van dierproeven. Vanaf 2009 mogen ook de afzonderlijke ingrediënten voor cosmetica niet meer op dieren getest worden in EU-lidstaten. Sinds 2013 bestaat er zelfs een verbod op de invoer van cosmetische producten en ingrediënten die elders ter wereld op dieren werden getest. Ook dierproeven voor de ontwikkeling van tabaksproducten zijn sedert 2011 verboden.

3. Welke alternatieven zijn er? Wat zijn alternatieven?

Alternatieve methoden zijn methoden waarbij men géén gebruik maakt van dierproeven.Indien er gevalideerde alternatieve methoden voorhanden zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is het verboden om een dierproef uit te voeren. Alternatieve onderzoeksmodellen kunnen ingedeeld worden in verschillende categorieën:

  • In silico: Dit zijn proeven waarbij men gebruikt maakt van een computermodel. Dit model kan biologische reacties voorspellen. Uiteraard is het model beperkt tot de kennis die men in het model stopt.
  • In chemico: Dit is onderzoek aan de hand van de chemische en fysiologische eigenschappen (bv. toxiciteit) van een stof.
  • In vitro: Dit zijn proeven op cel- en weefselculturen die uitgevoerd worden in proefbuizen. Hierbij kunnen directe interacties op celniveau bestudeerd worden.

Ook aan UHasselt wordt er altijd gebruik gemaakt van alternatieve methoden indien ze bestaan. Aan UHasselt worden ook actief nieuwe alternatieve methodes ontwikkeld.

Complexere interacties (bv. de invloed van een stof op het ruimtelijk geheugen bij de ziekte van Alzheimer) kunnen echter enkel bestudeerd worden in in vivo modellen (levende wezens).

4.A. Wat is een proefdier?

Een proefdier is een dier dat gebruikt wordt voor wetenschappelijke doeleinden. Niet elke diersoort wordt als proefdier aanzien. Enkel gewervelde dieren en inktvissen worden beschouwd als proefdier aangezien van deze soorten geweten is dat ze pijnprikkels kunnen waarnemen. Binnen de gewervelde dieren vinden we de volgende klassen terug: vissen, vogels, amfibieën, reptielen en zoogdieren. Mensen worden overigens niet meegerekend als proefdieren. Vrijlevende larvale vormen en zoogdier embryo’s vanaf het derde trimester van de zwangerschap dan weer wel. Aan UHasselt wordt hoofdzakelijk met knaagdieren gewerkt.

4.B. Wat is een dierproef?

Een dierproef is het gebruik van een levend proefdier voor wetenschappelijke doeleinden of voor onderwijs en opleiding, waarbij het dier evenveel of meer ongerief ondervindt dan bij de prik van een naald onder goede veterinaire praktijken. De creatie van nieuwe genetisch gemodificeerde organismen en kweek van genetisch gemodificeerde dieren die ongemak(ken) ondervinden van hun genetische wijziging(en), zijn eveneens dierproeven en dienen dus goedgekeurd te worden door de Ethische Commissie Dierproeven. Het louter doden van dieren voor het in vitro gebruik van weefsels is geen dierproef. Wanneer een dier wordt geëuthanaseerd opdat er met de weefsels of organen een experiment kan worden uitgevoerd, dan is dit dier een proefdier maar de proef is géén dierproef.

5. Wat is het principe van de 3V’s?

De drie V’s staan voor Vervanging, Vermindering en Verfijning. Vervanging wil zeggen dat er altijd eerst gekozen wordt voor een dierproefvrij alternatief, wanneer dit mogelijk is. Als het dan toch noodzakelijk is om met dieren te werken, dan moet er gekozen worden voor de laagst ontwikkelde diersoort. Zo zullen er bijvoorbeeld nooit varkens gebruikt worden, wanneer de test ook kan uitgevoerd worden met muizen.Vermindering zorgt ervoor dat men zo weinig mogelijk dieren zal gebruiken maar toch net voldoende om betrouwbare resultaten te bekomen.Verfijning betekent dat we het welzijn van de dieren verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van pijnstilling en verdoving bij chirurgische ingrepen, verrijking van de kooi (bijvoorbeeld met knaagblokjes, nestmateriaal en aangepast strooisel), maar ook door de huisvesting (bijvoorbeeld sociale dieren in groep huisvesten) en door het hanteren van humane eindpunten.

Aan UHasselt hechten we eveneens belang aan een vierde V, namelijk Verantwoordelijkheid. Elke onderzoeker en dierverzorger dient zijn of haar verantwoordelijk op te nemen om het welzijn van de dieren te garanderen. Dit doen ze door een goede verzorging en behandeling van de dieren.

Daarnaast staat de dierenwelzijnscel steeds paraat om advies te geven. Indien er zich (welzijns)problemen voordoen zal de dierenwelzijnscel nagaan hoe deze zijn ontstaan, wat de mogelijke oplossingen zijn en hoe de problemen in de toekomst vermeden kunnen worden.

6. Waar komen de dieren vandaan?

Zoals de regelgeving het voorschrijft, worden de knaagdieren aangekocht bij erkende leveranciers. Deze leveranciers kweken dieren specifiek met als doel gebruikt te worden voor wetenschappelijke doeleinden. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de knaagdieren die in gewone dierenwinkels verkrijgbaar zijn, worden de proefmuizen en -ratten gekweekt in hygiënisch zeer streng gecontroleerde omstandigheden. Zo wordt de lucht in de huisvestingsruimten gefilterd, de kooien en flessen alsook het drinkwater en voeder worden gesteriliseerd en het personeel ondergaat een was- en omkleedprocedure vooraleer ze de dierverblijven mogen betreden.

Deze hygiënemaatregelen worden ook binnen de labo’s gehanteerd om te vermijden dat de dieren infecties zouden kunnen oplopen. Wanneer een dier besmet is met een infectie kan dit een impact hebben op het onderzoek en brengt dit het welzijn van de dieren in gevaar. Daarom is het zeer belangrijk dat we de dieren zo goed mogelijk te beschermen tegen bacteriën, virussen en parasieten.

7. Wat gebeurt er met de dieren na de proef?

Meestal worden de dieren aan het eind van de proef geëuthanaseerd zodat de onderzoekers de hersenen, het ruggenmerg, het hart of andere weefsels verder kunnen onderzoeken.

Microscopische foto van ruggenmergweefsel van een muis

Figuur 2: Microscopische foto van ruggenmergweefsel van een muis uit een studie naar multiple sclerose. Via een kleuring worden verschillende celstructuren en celtypes zichtbaar. Op deze foto: afweercellen in het groen of rood en hun celkernen in het blauw.

8.A. Ondervinden de dieren pijn?

Niet alle proefdieren ondervinden noodzakelijkerwijs pijn. Toch zal elk dier in een dierproef een vorm van ongerief ondervinden. Er zijn verschillende soorten ongerief: Dit kan pijn betekenen maar ook stress, angst, alleen zijn of blijvende letsels. Dit ongerief wordt ingeschaald in vier categorieën: mild, matig, ernstig en terminaal. De bepaling van deze classificatie gebeurt op basis van de ernst, de duur en de frequentie van het ongerief.

  • Mild: Kortstondig mild ongerief
    Voorbeeld: Een studie waarbij men een voedingssupplement toedient via het voer en een beperkt aantal bloedstalen afneemt.

  • Matig: Kortstondig matig ongerief of langdurig/frequent mild ongerief
    Voorbeeld: een chirurgische ingreep onder algemene verdoving en met de nodige pijnstilling of meerdere bloednames.

  • Ernstig: Kortstondig ernstig ongerief of langdurig/frequent matig ongerief
    Voorbeeld: Induceren van een tumor voor het testen van een nieuwe kankerbehandeling of meerdere chirurgische ingrepen onder algemene verdoving en met de nodige pijnstilling.

  • Terminaal: De proef wordt uitgevoerd onder algehele anesthesie, waaruit het dier niet meer zal ontwaken.
    Voorbeeld: Men dient het dier een overdosis anesthesie toe. Net voor het dier sterft, wanneer het verdoofd is en geen pijn meer voelt, worden er weefselstalen genomen. Deze techniek wordt enkel gehanteerd wanneer het niet mogelijk is weefsels van dode dieren te gebruiken.

Het is bij wet verboden om proeven uit te voeren waarbij de dieren langdurig ernstig ongerief ondervinden. Om langdurig ernstig ongerief te voorkomen worden er humane eindpunten gehanteerd.

We proberen zoveel mogelijk te voorkomen dat de dieren pijn lijden. Vanuit ethische overwegingen maar ook omdat pijn een invloed kan hebben op de onderzoeksresultaten. De onderzoekers worden daarom getraind in pijnherkenning, zodat zij signalen van pijn tijdig kunnen opsporen en bestrijden met extra pijnstillers.

8.B. Hoe wordt er over het welzijn van de dieren gewaakt?

Alle dieren worden dagelijks gecontroleerd, zowel de experimentdieren als de dieren die voor kweekdoeleinden gebruikt worden. Deze dagelijkse controle gebeurt op weekdagen door de dierverzorgers. Op feestdagen en in het weekend is er een beurtrol waarbij zowel de dierverzorgers als de onderzoekers instaan voor de dagelijkse controle. Bij deze controle wordt er gecontroleerd of de dieren voldoende eten en drinken hebben. Indien nodig wordt het voer en/of drinkwater aangevuld. Daarnaast wordt er ook nagegaan of er zieke of gewonde dieren zijn. Indien dit het geval is worden de betrokken onderzoeker en de dierenwelzijnscel verwittigd. Zij zullen in onderling overleg beslissen hoe het dier verzorgd en opgevolgd moet worden en of het geëuthanaseerd dient te worden. Ook in het weekend of op feestdagen dient de verzorging en verdere opvolging of de euthanasie onmiddellijk uitgevoerd te worden.

Bovendien zal de verantwoordelijke onderzoeker de dieren in zijn/haar experiment dagelijks (of meermaals per dag) grondig bestuderen en eventuele klinische verschijnselen documenteren. Voor elk individueel dier wordt er een online welzijnsdagboek bijgehouden waarin elk afwijkend gedrag en/of fysieke abnormaliteit wordt gedocumenteerd. Elke melding in het welzijnsdagboek wordt automatische gerapporteerd aan de dierenwelzijnscel, die dan zal bepalen hoe het dier verzorgd en opgevolgd moet worden en of het geëuthanaseerd dient te worden. Na iedere proef wordt er een evaluatie gedaan, waarin we bekijken hoe het welzijn van de dieren in toekomstige experimenten nog kan verbeterd worden.

Daarnaast voert een externe dierenarts elke drie maanden een inspectie uit. Tot slot wordt minstens om de vijf jaar binnen elk labo een inspectie uitgevoerd door de dienst Dierenwelzijn van het Vlaams departement Omgeving.

9. Wat zijn humane eindpunten?

Humane eindpunten zijn vooraf bepaalde indicaties waarbij het dier uit de dierproef wordt gehaald om te vermijden dat het dier meer ongerief zou ondervinden dan strikt noodzakelijk is voor de proef. Zo kan een dier bijvoorbeeld geëuthanaseerd worden wanneer het teveel gewicht verliest. Meer informatie vindt u terug op deze website over humane eindpunten.

10. Wie mag er met proefdieren werken?

Het personeel dat met de dieren werkt moet een aangepaste opleiding gevolgd hebben en is verplicht om zich elk jaar bij te scholen.

Dierverzorgers die instaan voor de elementaire verzorging van de dieren (schoonmaken en ontsmetten van de lokalen, kooien en containers; verstrekken van strooisel, water en voeder aan de dieren; vervoer van de dieren; hanteren van de dieren) moeten een theoretische opleiding van tenminste vier uren gevolgd hebben.

Dierverzorgers die instaan voor de bijzondere verzorging van dieren (post-operatieve zorgen; controle optimale omgeving van de dieren; bekwame bijstand bij euthanasie van de dieren) moeten een opleiding volgen van 25 uren theorie en praktijk met toetsing.

Personen die de dierproeven uitvoeren dienen een opleiding gevolgd te hebben van tenminste 40 uren met toetsing van de kennis. De proefleider, oftewel de onderzoeker die verantwoordelijk is voor de dierproef, dient een basisopleiding proefdierkunde van 80 uren te volgen. Deze opleiding wordt ook aan onze universiteit gegeven. Hierin komen volgende topics uitgebreid aan bod in de cursus:

  • inleiding en historiek van dierproeven
  • ethiek van dierproeven
  • alternatieven inzake gebruik van proefdieren (principe van de 3V’s)
  • nationale en Europese wetgeving
  • biologie van de verschillende soorten proefdieren
  • reproductie(-technieken) en genetica
  • pathologie bij proefdieren en controlemethoden van hun gezondheidstoestand
  • procedures en goede laboratoriumpraktijken
  • beheersen van gezondheidsrisico’s (hygiëne en veiligheid personeel, afvalbeheer,…)

Vervolgens is elk personeelslid verplicht om minstens eenmaal per jaar permanente navorming te volgen.

11. Wat zijn genetisch gemodificeerde dieren en hoe zien ze eruit?

Genetisch gemodificeerde organismen, ook wel GGO’s genoemd, zijn organismen waarvan het genetisch materiaal (DNA) aangepast is.

Zo kunnen er bijvoorbeeld stukjes DNA weggeknipt worden (knock-out)
Voorbeeld: de  “Apolipoproteïne E receptor knock-out muis”.
Bij deze muis werd het Apolipoproteïne E receptorgen weggeknipt. Door de afwezigheid van deze receptor wordt het cholesteroltransport verstoord. Hierdoor ontwikkelen de dieren hoge cholesterolwaarden in het bloed.

Vrouwelijke Apolipoproteïne E receptor knock-out muis met haar jongen.

Figuur 3: Vrouwelijke Apolipoproteïne E receptor knock-out muis met haar jongen.

Verder kunnen er bijvoorbeeld ook stukjes DNA toegevoegd worden (knock-in)
Voorbeeld: de “CX3-CR1-eGFP muis”.
Bij deze muis werd er een groen fluorescerend proteïne (eGFP) aangebracht aan het CX3-CR1 gen, dat aanwezig is in microglia, een speciaal celtype van het centrale zenuwstelsel. Bijgevolg hebben deze microglia een groene kleur wanneer we ze onder de microscoop bekijken.

Mannelijke CX3-CR1-eGFP muis

Figuur 4: Mannelijke CX3-CR1-eGFP muis.

Microscopische foto van weefsel van een CX3-CR1-eGFP muis

Figuur 5: Microscopische foto van weefsel van een CX3-CR1-eGFP muis. Door het DNA van de muis te labelen met een groen fluorescerend proteïne (eGFP) kleuren de microglia, een specifiek celtype van het zenuwstelsel, groen. Er werd een additionele kleuring uitgevoerd om de bloedvaten op deze foto te visualiseren aan de hand van een rood fluorescente kleur.

Daarnaast kunnen er bijvoorbeeld ook stukjes humaan DNA worden toegevoegd.
Voorbeeld: de “APP/PS1 muis”.
Bij deze muis werden er twee humane mutaties aangebracht in het DNA. Deze mutaties werden teruggevonden in patiënten met de ziekte van Alzheimer. Bijgevolg zullen de dieren een gelijkaardig ziekteproces ontwikkelen. Op latere leeftijd zullen de dieren geheugenproblemen krijgen.

Mannelijke APPPS1 muis

Figuur 6: Mannelijke APP/PS1 muis.

12. Welke diersoorten worden er gebruikt?

Figuur: Diersoort proefdieren aan de UHasselt in 2022.

13. Hoeveel dierproeven worden er uitgevoerd?

In 2022 werden er aan UHasselt 2808 dieren gebruikt in dierproeven. Dit waren in hoofdzaak muizen.

Voor elke proef die uitgevoerd wordt wordt er vooraf een statistische berekening gemaakt om te bepalen hoeveel dieren er nodig zijn. We streven er immers naar om een statistisch relevant resultaat te bekomen met zo weinig mogelijk dieren.

2022

muis

rat

totaal

2693

115

2808


Figuur: Aantal proefdieren aan de UHasselt in 2022.

14. Waarom kunnen de proeven niet op mensen gebeuren?

De wet schrijft voor dat de veiligheid van nieuwe stoffen eerst getest moet worden op dieren alvorens men de stoffen mag uittesten in de mens. Naast dit wettelijke kader is er uiteraard ook het ethische aspect dat in dit debat een grote rol speelt.

Voor de ontwikkeling van nieuwe producten, medicijnen of therapieën is het van belang dat eerst de onderliggende mechanismen van een ziekte bestudeerd worden. Dit wordt ook wel basisonderzoek genoemd. Dit onderzoek gebeurt in hoofdzaak in vitro maar soms wordt er ook gebruik gemaakt van een dierproef omdat complexe processen niet altijd kunnen nagebootst worden in een kweekplaat. Aan het eind van de proef wordt het dier meestal geëuthanaseerd zodat men de weefsels en organen van het dier verder kan bestuderen. Deze laatste stap is ethisch gezien niet mogelijk in de mens.

15. Welke wetgeving bestaat er over dierproeven en proefdieren?

De Europese Unie heeft in 1986 een eerste Directieve rond proefdieren uitgebracht. Deze werd in 2010 voor het laatst herzien (2010/63/EU). Gebaseerd op deze directieven heeft de Belgische overheid wetteksten geschreven. Deze werden in de vorm van Koninklijke Besluiten vertaald naar de praktijk. Het meest recente Koninklijke Besluit (KB 2013-05-29) werd in 2017 herwerkt in het Besluit van de Vlaamse overheid (BVR 2017-02-17), na de regionalisering van  de bevoegdheid Dierenwelzijn.

16. Hoe worden de dieren gehuisvest?

Muizen en ratten zijn sociale dieren. Dat wil zeggen dat ze in de vrije natuur in groep leven. Bijgevolg worden de dieren aan onze universiteit in groep gehuisvest, tenzij dit niet mogelijk is voor het experiment. De bodem van de kooi wordt bedekt met strooisel en in de kooi is er kooiverrijking (nestmateriaal, speeltunnels, knaagblokjes) aanwezig. Bovendien krijgen de dieren vrije toegang tot eten en drinken.

Groepshuisvesting muizen met kooiverrijking aan de UHasselt -zijaanzicht

Figuur 9: Groepshuisvesting muizen met kooiverrijking aan de UHasselt (zijaanzicht).

Groepshuisvesting ratten met kooiverrijking aan de UHasselt (zijaanzicht).

Figuur 10: Groepshuisvesting ratten met kooiverrijking aan de UHasselt (zijaanzicht).

Daarnaast zijn muizen en ratten ook nachtdieren. Dit wil zeggen dat ze vooral ’s nachts actief zijn. Wanneer men een gedragstest uitvoert bij de dieren dan gebeurt dit in de actieve fase (’s nachts). Om te vermijden dat de onderzoeker de testen ’s nachts moet uitvoeren, wordt bij deze dieren het dag-/nachtritme omgekeerd. In deze huisvestingslokalen brandt ’s nachts het licht en is het overdag donker.

17. Waar kan ik meer informatie terugvinden?